Colossians 3

Christus ons leven

Ko 3:1. De laatste verzen van het vorige hoofdstuk gaan vooral over het feit dat je met Christus gestorven bent. Je hebt gezien hoe belangrijk dat is. Nu komt de andere kant van de medaille. Je bent niet alleen met Christus gestorven, je bent ook met Hem opgewekt.

Als je nu met Hem bent opgewekt – het woord ‘als’ betekent hier ‘omdat’, niet een mogelijkheid, maar een zekerheid! –, dan ben je overgebracht in een nieuwe wereld. Vroeger leefde je in een wereld die voor Christus alleen een kruis en een graf had. Daar diende je de zonde. Nu leef je in een wereld waar alles om Christus gaat en dien je Hem. Je hebt gezien dat je vrij bent van elke slavernij. Dat betekent niet dat je vrij bent om te doen waar je zelf zin in hebt. Je hebt misschien wel door schade en schande ondervonden waar dat toe leidt. Daarom wil je dat ook helemaal niet. Nee, je bent in de christelijke vrijheid geplaatst om Christus te dienen.

Dienen van Christus begint met het zoeken van “de dingen die boven zijn”. Waarom? Omdat Christus daar is. Het zoeken van de dingen die boven zijn, gebeurt niet door te dromen over de hemel. Het betekent op Christus gericht zijn en Hem uitleven op aarde. Je kunt het vergelijken met een ambassadeur van Nederland in een ander land. Die zet zich daar in voor Nederland en zijn belangen. Hij is daar niet om in een gemakkelijke stoel na te denken over het mooie Nederland.

Het gaat om een voortdurend zoeken met inspanning van alle krachten. Door dit zoeken naar de dingen die boven zijn, wordt je leven hier gevormd. Het zal meer en meer de karaktertrekken gaan vertonen van je leven dat boven is en je dienst en getuigenis bevorderen. Het is een streven om alle eigenschappen van de verheerlijkte Christus te leren kennen. Alles wat je van Hem in de heerlijkheid ziet, zal je voor alle leringen en geboden van mensen bewaren.

Dat Christus is “gezeten aan Gods rechterhand”, is een van de meest wezenlijke elementen van het christelijk geloof. Het is bepalend voor onze christelijke positie. We hebben veel gemeenschappelijk met gelovigen uit Israël in het Oude Testament, maar hier hebben we een enorm verschil. Zij kenden geen verheerlijkte Mens in de hemel met wie zij een gemaakt waren. Wij wel!

Ko 3:2. Dat bepaalt dan ook onze positie en ons leven op aarde. Het feit dat Christus dáár is, bepaalt waar onze interesses zijn, waar wij ons denken op moeten richten.

Helaas zijn veel christenen zich dit niet bewust en leven ze alsof ze Gods aardse volk zijn. Ze zoeken de dingen “die op de aarde zijn”. Dat kan gebeuren doordat het hun ideaal is om te genieten van alle moois dat op aarde gevonden wordt. Het kan ook gebeuren door zich in te zetten voor een rechtvaardige verdeling van al dat moois. Voor het eerste willen ze een goede baan met een hoog inkomen. Voor het tweede kan men zich politiek inspannen. Bij beide uitgangspunten is er geen gedachte aan het feit van het verbonden zijn met Christus in de hemel.

Het kan niet anders of je zult de dingen gaan bedenken die boven zijn als je je bewust bent dat daar al je echte eigendommen te vinden zijn. Dat kun je niet zeggen van de dingen die op de aarde zijn. Daarover ben je slechts rentmeester. Als je tijd op aarde erop zit, moet je alles achterlaten. Je kunt er niets van meenemen naar de hemel. Daarom is het dom om je hoofd en je hart vol te stoppen met aardse dingen. Op meerdere plaatsen in de Bijbel word je ervoor gewaarschuwd niet in te zetten op aards bezit (Mk 10:24; 1Tm 6:17). Het bedenken van de aardse dingen is een uiting van een leven waarin voor de Heer Jezus geen plaats is (Mt 16:23; Rm 8:5; Fp 3:19).

Aardse dingen hoeven niet per se zondige of wereldse dingen te zijn. Aardse dingen zijn vaak dingen die God gegeven heeft. Huwelijk, werk, ontspanning, het zijn allemaal goede dingen. Als je leven echter uit zulk soort dingen gaat bestaan, als het alleen daarom draait, verdwijnt het zicht op Christus en leef je niet meer vanuit je verbinding met Hem. Het is ermee als met iemand die koper zoekt in plaats van goud omdat hij koper net zoveel waard vindt als goud. Zo iemand houden wij voor niet wijs. Toch leven veel christenen zo.

Het geloof plaatst toekomstige dingen in het heden: je bent bezig met de hemel waar je binnenkort zult zijn, bijvoorbeeld door deze brief te lezen en te overdenken. Het geloof plaats ook de tegenwoordige dingen in de toekomst: je gebruikt wat je is toevertrouwt aan aardse bezittingen met het oog op de toekomst (Lk 16:1-12). Geloof ziet de dingen die niet gezien worden en leeft erin. Het bedenken van de aardse dingen door de gelovigen veroorzaakt verdriet bij Paulus (Fp 3:18) en veroorzaakt ook verdriet bij de Heer Jezus.

Ko 3:3. Nog eens wordt het gezegd dat je “bent gestorven” voor deze wereld. Je nieuwe leven heeft geen enkele verbinding met de wereld. Christus is niet alleen afwezig in deze wereld, Hij is er ook voor verborgen (vgl. Jh 8:21; 23; Jh 13:33). Omdat Christus jouw leven is, is ook jouw nieuwe leven verborgen voor de wereld. Het is onbekend voor de wereld.

Wat was het laatste wat de wereld van Christus zag? Dat Hij dood aan het kruis hing en in een graf was. Toen leek het afgelopen. Maar het geloof kijkt over het graf heen en ziet de opstanding en verheerlijking. Als Hij jouw leven is, geeft de wereld jou dezelfde plaats als Hem. De wereld zal niets begrijpen van de motieven waardoor jij je laat leiden, want ze kent de bron ervan niet, die is voor haar verborgen. Dat je nog steeds in de wereld bent, is om getuigenis af te leggen van Hem Die voor de wereld verborgen is.

Aan de wereld zelf is niets meer te verbeteren. Elke poging om aan de wereld iets te verbeteren ziet het feit over het hoofd dat Christus door de wereld is verworpen en nu voor de wereld verborgen is. Onder de Korinthiërs waren er gelovigen, die meenden politieke invloed te moeten uitoefenen. Zij wilden nu al heersen (1Ko 4:8). Maar voor de gelovigen die tot de gemeente behoren, is de tijd van heersen nog toekomst.

Ko 3:4. Het kenmerk van het leven van de gelovige is dat het bij God is, en dat het straks geopenbaard zal worden. Nu kent de wereld ons niet, straks wel (1Jh 3:1-2). Die verandering ontstaat niet doordat dankzij politieke inspanningen christelijke beginselen in en door de wereld worden aanvaard, zodat er een klimaat komt waarin Christus Zich thuis zal voelen. Nee, als Christus geopenbaard wordt in heerlijkheid, zal Hij in gerechtigheid het kwaad in de wereld oordelen. Daarmee schept hij het klimaat voor Zijn regering die Hij duizend jaar lang in gerechtigheid en vrede zal uitoefenen.

Als Hij openlijk gezien wordt in de wereld, wordt tevens het hoogtepunt van jouw vereniging met Hem zichtbaar. Je bent met Hem een gemaakt in Zijn dood, in Zijn opstanding, in Zijn huidige verborgenheid en in Zijn openbaar worden voor de hele wereld. “Wanneer Christus, uw leven, geopenbaard wordt, dan zult ook u [dus ook jij] met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.” Dan zal de wereld de verborgen bron zien van het leven dat jij op aarde hebt geleefd. Want Hij Die straks wordt geopenbaard, is nu al jouw leven.

Nu leef jij in de wereld als iemand die voor de wereld gestorven is. Daarmee lever je het bewijs dat er voor jou van de wereld niets meer te verwachten is. Dat betekent voor hier en nu verwerping en lijden. Dat zal veranderen op het moment dat jij met Christus geopenbaard wordt in heerlijkheid. Dan is de tijd van verwerping en lijden voorbij en zul je in de wereld wél een positie en een taak hebben. Je zult met Hem mogen regeren en in Zijn heerlijkheid mogen delen.

Dit openbaar worden van Christus met al de Zijnen is iets anders dan Zijn komst voor de gemeente. Dit laatste is iets waarvan de wereld niets zal zien (1Th 4:15-17). Nadat de Heer Jezus Zijn gemeente als Zijn bruid tot Zich heeft genomen, vindt in de hemel de bruiloft van het Lam plaats (Op 19:7). Daarna openbaart Hij Zich aan de wereld, waarbij Zijn bruid Hem volgt (Op 19:11-16). Dit is Zijn verschijning in heerlijkheid. Dan zal elk oog Hem zien (Op 1:7) en ook allen die met Hem meekomen (2Th 1:10). En jij bent daar bij!

Lees nog eens Kolossenzen 3:1-4.

Verwerking: Hoe zoek en bedenk jij de dingen die boven zijn?

Christus is alles en in allen

Ko 3:5. Na het geweldige vooruitzicht van het vorige vers word je weer met beide benen op de grond gezet. Er is werk aan de winkel. Als je genoten hebt van de heerlijkheid van Christus en jouw deel daarin omdat je in Hem bent, zul je niet willen toegeven aan zondige begeerten. Ze vormen een verhindering voor het zoeken van de dingen die boven zijn. Met het oog daarop is al gezegd welke dingen je niet moet zoeken. Nu krijg je te horen dat er dingen zijn die je moet doden.

‘Hoezo, doden?’ zou je kunnen vragen. ‘Ik heb toch steeds gelezen en te horen gekregen dat ik met Christus gestorven ben?’ Dat klopt. Het gaat er dan ook niet om dat je jezelf of je vlees moet doden. De oude mens is gestorven, hij is krachteloos gemaakt. God heeft de zonde in het vlees geoordeeld (Rm 8:3). Het ‘mechanisme’, dat, waarvan de zonde zich bediende, de oude mens, is gedood (Rm 6:6). Als gevolg daarvan moet jij je voor de zonde dood houden (Rm 6:11). Dat betekent dat je de leden van je lichaam niet meer door de zonde laat gebruiken, maar ze in dienst van God stelt (Rm 6:12-13).

Als je nu merkt dat de zonde zich wil laten gelden, moet je daarmee korte metten maken. Een radicalere oplossing dan doden is er niet. ‘Doden’ is een sterke en betekenisvolle uitdrukking. Er moet compromisloos met immorele dingen worden gehandeld. Dat doe je door die zonde elke zeggenschap over jou te ontzeggen. Je moet gewoon in jezelf zeggen: ‘Hier geef ik niet aan toe, die zonde krijgt geen ruimte.’ Je plaatst die zonde waar hij hoort, namelijk bij de oude mens, en die heeft het niet meer in jouw leven voor het zeggen.

Door deze vastberaden opstelling voorkom je dat je gaat redeneren. Zodra je gaat redeneren, ben je verloren en ziet de betreffende zonde zijn kans. Doden wil zeggen dat je de zonde alle leven ontneemt. Daardoor is voor de zonde elke kans verkeken om zich te openbaren.

Paulus laat je niet raden om welke “leden” het zou kunnen gaan. De leden worden met de zonden gelijkgesteld.

1. De lijst begint met “hoererij” (evenals in Gl 5:19-20; 1Ko 6:10; Ef 5:3). Die zonde is een ernstige bedreiging voor de heiliging.

2. “Onreinheid” is er nauw aan verwant, is algemener in betekenis en betreft elke soort onreinheid.

3. “Hartstocht” ziet op erotische begeerten die leiden tot immoraliteit in denken en handelen.

4. “Boze begeerte” lijkt in dit verband te slaan op seksuele begeerten.

5. “Hebzucht” is het steeds meer willen hebben en lijkt hier, ook door het verband, verbonden te zijn aan seksuele vergrijpen.

6. Het seksuele begeren overheerst zodanig het leven, dat het de plaats van God heeft ingenomen en daardoor “afgodendienst” is.

Ko 3:6. Er bestaat een opvatting dat de enige zonde waarover Gods oordeel komt, het ongeloof is. Hier zie je dat dit een misvatting is. Er zijn ook andere zonden waarover “de toorn van God” komt. Gods toorn komt over elke zonde. De toorn van God komt voort uit Zijn haat tegen de zonde. Toorn is bij God niet zozeer een uiting van Zijn gevoelens, maar meer van Zijn regering. Die toorn komt nog en wordt beschreven in Openbaring 6-19.

De toorn van God treft mensen die geen nieuwe geboorte kennen en volharden in hun ongeloof. Het kenmerk van hun leven is “ongehoorzaamheid”. Het wordt voorgesteld alsof ongehoorzaamheid hun vader is en dat zij daarvan de zonen zijn met al zijn ongehoorzame karaktertrekken. De gedachte dat jij als gelovige nog op hen zou lijken, moet onverdraaglijk zijn. De aansporing om de leden die op de aarde zijn te doden zal dan ook bij jou als gelovige in goede aarde vallen.

Ko 3:7. Dat betekent niet dat je nu met minachting op die ‘zonen van de ongehoorzaamheid’ neerziet. Als gelovige moet je je realiseren dat je niet boven hen staat. Je leefde er vroeger namelijk zelf continu in en deed precies hetzelfde (Tt 3:3). Nu is dat niet meer zo. Aan dit leven is een einde gekomen toen je met Christus stierf.

Ko 3:8. Daarom moet je al die karaktereigenschappen en gewoonten die de mensen vroeger bij je zagen, afleggen. Het wordt gezegd alsof je een kledingstuk uitdoet waarin je gehuld was. Het gaat om een gedrag, een houding, waardoor je leven werd gekenmerkt. Die houding is vooral gebleken uit wat je zei. De dingen die hier genoemd worden, hebben met de tong te doen en als gevolg daarvan met het hart, want wat je zegt, komt voor uit het hart (Mt 15:18).

1. Als eerste zondige uiting van het hart wordt “toorn” genoemd. Bij ons is toorn een uiting van een temperament. Een uiting van toorn hoeft niet per se zondig te zijn (Ef 4:26), maar is dat hier in dit verband wel.

2. “Kwaadheid” benadrukt meer de plotselinge uitbarsting van gevoelens over iets; toorn ziet meer op een gemoedsstemming, een toestand.

3. “Boosheid” is een instelling waarin men erop uit is een ander kwaad en onrecht aan te doen.

4. “Laster” is het bewust onwaarheid spreken om de ander in een kwaad daglicht te stellen.

5. “Vuile taal uit uw mond” kan schelden betekenen en ook liederlijke, schunnige taal.

Ko 3:9. ‘Liegen’ is een zonde van de tong die wel het meest de oude mens karakteriseert. Niet voor niets staat er dat “ieder mens leugenachtig” is (Rm 3:4). Omdat de gelovige de oude mens met zijn handelingen heeft uitgedaan, moet het ook afgelopen zijn met zijn uitingen. De relaties met de oude mens zijn afgebroken. De oude mens is het wezen van de eerste Adam, zoals dat in al zijn nakomelingen samen tot uiting komt.

Ko 3:10. Jij hoort echter niet meer bij de eerste Adam, je hoort bij de laatste Adam, Christus. Hij kenmerkt de nieuwe mens die jij hebt aangedaan. De nieuwe mens wordt gekenmerkt door Christus zoals Hij in alle gelovigen samen tot uitdrukking komt. Om alle kenmerken van Christus te vertonen zijn alle gelovigen nodig. Geen gelovige heeft ze allemaal. Bij iedere gelovige is iets van Christus te zien.

Het aandoen is hier niet een bekleed worden van buitenaf, maar een van binnenuit naar buiten zichtbaar worden van die nieuwe mens. De nieuwe mens is wat je innerlijk bent sinds je bekering. Het is wel de bedoeling dat je dat in je leven laat zien. Bij je bekering heb je de nieuwe mens aangedaan. Doordat je steeds meer kennis van God krijgt, zul je steeds meer van die nieuwe mens in je leven vertonen.

Het ‘vernieuwd worden tot kennis’ wil zeggen dat God de nieuwe mens tot de volle kennis van Zijn raad brengt. Dit is een ontwikkeling. Het model dat God in dit proces altijd voor ogen staat, is Christus. God wil de nieuwe mens in de kennis van Christus onderrichten om hem te vormen naar dat beeld (vgl. Ko 1:15; Gn 1:26-27). Hoe meer Hij dat in jou kan werken, des te meer zul jij wandelen zoals Christus gewandeld heeft.

Ko 3:11. In de nieuwe mens is alle onderscheid verdwenen (vgl. Gl 3:28-29). Alleen Christus wordt gezien en Hij vult alles met Zijn heerlijkheid.

1. In de nieuwe mens is geen onderscheid tussen “Griek en Jood”, dat wil zeggen dat het verschil in ras of afstamming of nationaliteit weg is.

2. Ook is er geen onderscheid meer tussen “besnijdenis en onbesnedenheid”, wat ziet op godsdienstig onderscheid, de uiterlijke betrekking tot God.

3. Het onderscheid tussen “barbaar” en “Scyth” is eveneens verdwenen. In hen worden de laagste culturen voorgesteld, waarbij de Scyth door de Grieken een nog lagere plaats werd toegemeten dan de barbaar. In Christus bestaat ook dit onderscheid niet meer.

4. Met het opheffen van het verschil tussen “slaaf” en “vrije” is ook het sociale standsverschil in de nieuwe mens niet meer aanwezig.

De enige positie die geldt, is onze positie in Christus. Hij is alles in de nieuwe mens, ja, je kunt zeggen: Hij ís de nieuwe Mens.

Terwijl jij wacht op de heerlijkheid waarin God alles en in allen zal zijn, woont Christus al in Zijn heiligen. Hij heeft in hen de nieuwe mens gevormd in wie Hij “alles in allen” is. De oude mens kan inzettingen en filosofieën hebben, maar voor de nieuwe mens is Christus alles. Ja toch?

Lees nog eens Kolossenzen 3:5-11.

Verwerking: Wat zijn de kenmerken van de nieuwe mens en welke niet?

Doet dan aan

Ko 3:12. Je weet wat je moet doden en afleggen. Als je dat hebt gedaan – en er mag niets anders verwacht worden, je wilt immers met de oude mens niets meer te maken hebben! –, is de weg vrij om iets anders aan te doen. De bedoeling is dan dat je aan je omgeving je ‘nieuwe kleding’ laat zien. Dat betekent dat je aan de mensen om je heen Christus laat zien in alles wat je doet of zegt.

Denk nou niet: ‘Wie ben ik, dat ik dat zou kunnen?’ Moet je horen hoe je wordt aangesproken, namelijk als iemand die hoort bij

1. de “uitverkorenen van God”. Dat wijst op een bijzondere daad van Gods genade. Hij heeft jou uitgekozen om van Hem en voor Hem te zijn. Als je nadenkt over het ‘waarom’, gaat dat je denken gewoon te boven. Maak Hem er maar groot voor.

2. de “heiligen”. God heeft je uitgekozen en daarmee afgezonderd van alle mensen die zonder Hem leven. Hij heeft je apart gezet om jou alleen voor Zichzelf te hebben (Ef 1:4). Daarom word je een ‘heilige’ genoemd.

3. de “geliefden”. God heeft je lief. Alles is van Hem uitgegaan. Wat zou het ondankbaar zijn, als je in valse bescheidenheid zou weigeren dit in al zijn volheid te aanvaarden.

Het is prachtig om eraan te denken dat deze drie benamingen ook voor de Heer Jezus worden gebruikt (Lk 23:35; Jh 6:69; Mt 3:17).

Als dit je positie is, als God verklaart dat Hij je zo ziet, is alles aanwezig om Christus zichtbaar te maken in je leven. Het leven van Christus komt in jouw leven tot uiting in de verschillende aspecten die hier worden genoemd. Als we ze doornemen, zul je zien dat in elk aspect wel een bepaalde vorm van zelfverloochening aanwezig is. Je kunt deze kenmerken ook alleen laten zien als je in staat bent jezelf te verlagen, je neer te buigen. Al deze kenmerken heeft de Heer Jezus in volmaaktheid laten zien in Zijn leven op aarde.

1. “Innige ontferming” staat tegenover hartstocht die eigen bevrediging zoekt. Het is het tedere medegevoel waaruit vergeving voortvloeit (Lk 1:78). Het is “[het] hart van Christus Jezus” (Fp 1:8).

2. “Goedertierenheid” is de volheid van goedheid die voortkomt uit innige ontferming.

3. “Nederigheid” is een houding die je past tegenover God en mensen. De Heer Jezus roept op dit van Hem te leren (Mt 11:29; Fp 2:3).

4. “Zachtmoedigheid” komt tot uiting wanneer je onrecht verdraagt en niet je recht opeist (Nm 12:3). In de wereld staat zachtmoedigheid voor het niet doorzetten, het erbij laten zitten. Zachtmoedigheid is het tegendeel van zelfbewustzijn en eigen belang.

5. “Lankmoedigheid”, of geduld, is het volhardend verdragen van het kwaad. Het is het geestelijk vermogen kwaad te incasseren, zonder dat er directe vergelding plaatsvindt of geëist wordt.

Ko 3:13. De uitdagingen om de voorgaande kenmerken, waarin Christus zichtbaar wordt, te laten zien, vind je overal in de wereld. De nu volgende kenmerken komen meer openbaar in je verhouding tot medegelovigen die het je wel eens lastig maken. Door het woord “elkaar” moet je direct beseffen dat dit ook op jou slaat. Jij bent voor een ander misschien wel eens een lastige medegelovige.

“Elkaar verdragend” betekent dat je niet direct je commentaar levert op ‘de ander’ als die weer eens op zijn of haar eigenaardige manier iets doet of voorstelt. Wees terughoudend tegenover elkaar.

Is ‘verdragend’ meer passief, het volgende, “elkaar vergevend”, is vooral actief. Als je met anderen omgaat, is het onvermijdelijk dat jij hun en zij jouw fouten leren kennen. Er kan dan zomaar een situatie ontstaan waarbij de verwijten over en weer vliegen. De vrede in de gemeente is dan snel zoek. De oplossing is vergevingsgezind te zijn. Dan zul je een verwijt aan jou niet met een verwijt aan het adres van de ander beantwoorden.

De norm voor vergeving is Christus. Kijk naar Hem, wat Hij jou allemaal vergeven heeft. Neem de gelijkenis ter harte die Hij heeft uitgesproken over vergeven (Mt 18:21-35). Je zult zien dat het op te brengen is, dat je kunt vergeven.

Ko 3:14. Paulus is nog niet klaar met het aanreiken van de ‘kledingstukken’. Er hoort nog iets bij wat alles omsluit, wat al die kledingstukken als een soort gordel bij elkaar houdt en dat is “de liefde”. Daarbij is liefde de deugd die niet alleen alle voorgaande deugden samenhoudt, maar ze ook vervolmaakt of tot volle rijpheid brengt.

De genoemde kenmerken zijn geen aangeleerde eigenschappen, maar komen uit de liefde voort. Niets is volmaakt in ons gedrag tegenover anderen zonder de Goddelijke liefde die zich uit in broederliefde (2Pt 1:7). Daarom is liefde de band van de volmaaktheid. Jij bent in staat om die band om te doen omdat je de Goddelijke natuur hebt ontvangen (2Pt 1:4) en de natuur van God is liefde (1Jh 4:8). Als deze band van de liefde door iedere gelovige gedragen wordt, zal die de gelovigen ook onderling samenbinden.

Ko 3:15. De kleding is aangetrokken. Alles zit op zijn plaats. Je kunt de deur uit, je kunt je te midden van anderen begeven en je kleding laten zien, in de wereld en te midden van de gelovigen. Je bent niet geroepen om ermee te pronken, maar in deze kleding zal je leven een getuigenis zijn van Christus. Om dat op de juiste wijze te kunnen geven is het nodig dat “de vrede van Christus” in je hart heerst. Al je handelingen, woorden en gedachten zullen in een atmosfeer van vrede plaatsvinden.

De aard van de vrede is die van Christus. Daarover sprak Hij in de opperzaal als “Mijn vrede” (Jh 14:27). Het is de rust van hart en geest die voortkomt uit een volledig vertrouwen in de liefde van de Vader en een volledige onderwerping aan Zijn wil. In die vrede wandelde Hij op aarde.

Als die vrede heerst in jouw hart en in die van de gelovigen met wie je samenkomt en samenleeft, beantwoordt dit aan de roeping om één lichaam te zijn. Door het ontbreken van het lidwoord voor ‘lichaam’ lijkt het hier namelijk om de plaatselijke gemeente te gaan.

De nadruk ligt daarom niet zozeer op de persoonlijke vrede die je mag ervaren als je je weg met de Heer gaat. Het gaat meer om de vrede die jouw gezindheid en goede wil in de omgang met anderen bepaalt. Het gaat om het ene lichaam. Als de leden aan Hem onderdanig zijn, moet de vrede die Hij aanreikt hun omgang onder elkaar bepalen. Je zult niets doen waardoor die vrede wordt verstoord. Door deze voorstelling van zaken is het duidelijk dat het niet de bedoeling is je in een isolement terug te trekken, om zo met niemand ruzie te krijgen.

Dankbaarheid is een belangrijk ‘handelsmerk’ van de christen die in alle dingen de hand van zijn Vader ziet. Het behoort hem voortdurend te karakteriseren en bij iedere gelegenheid tot uitdrukking te komen. Het is een opdracht om dankbaar te zijn. Het is iets waarin je je moet oefenen.

Van alle mensen op aarde hebben christenen wel de meeste reden om dankbaar te zijn. Wie ondankbaar is, is ver van God. Dankbaarheid is niet afhankelijk van de omstandigheden. Dat laat Paulus zelf hier wel zien, door vanuit zijn gevangenschap hiertoe op te roepen. Ik denk dat zijn hart, nadat hij dit alles zo heeft opgeschreven, ook is overlopen van dankbaarheid.

Na alles wat je hebt gezien – je positie voor God, de vergeving die je in Christus hebt ontvangen, de vrede van Christus die je deel is, de eigenschappen van de Heer Jezus –, moet het niet moeilijk zijn om gehoor te geven aan de oproep om dankbaar te zijn.

Alles heeft betrekking op Christus. Het gaat erom Hem in alles te laten zien. Alles wat daarvoor nodig is, heb je in Christus ontvangen. Wat een vreugde moet Gods hart vervullen als Hij Christus herkent in jouw leven en in dat van de gelovigen met wie jij samenkomt en samenleeft.

Lees nog eens Kolossenzen 3:11-15.

Verwerking: Leer uit je hoofd wat je aan moet doen en vraag de Heer je te helpen die kenmerken te vertonen.

Doet alles in de Naam van de Heer Jezus

Ko 3:16. Op “de vrede van Christus” (Ko 3:15) volgt “het Woord van Christus”, dat is het Woord van God. In dat Woord spreekt alles van Christus. Het Woord van God is ook het Woord van Christus. Hij heeft het gegeven. Hij is de bron ervan. Als de verhoogde Christus geeft Hij je door Zijn Woord de nodige aanwijzingen voor de weg die je moet gaan. De stem van Gods Woord is de stem van Christus. Zoals je al zo vaak hebt gezien in deze brief, valt alle licht ook hier op Hem.

Het geheel van Gods Woord moet als het Woord van Christus in je “wonen” en wel “rijkelijk”. ‘Wonen’ wil zeggen dat het Woord zich bij je thuis voelt, dat er geen dingen in je leven zijn die met het Woord in strijd zijn. ‘Rijkelijk’ houdt in, dat je hart en verstand er vol van zijn, zodat jouw gesprekken met gelovigen en ongelovigen erdoor worden bestuurd. Je moet het Woord niet alleen kennen, maar ook toepassen op alles waarmee je in je leven wordt geconfronteerd.

Het is niet de bedoeling dat je het Woord van Christus voor jezelf houdt. Als je ergens vol van bent, er zelfs van overloopt, zul je dat met anderen willen en ook kunnen delen. De grote vraag is natuurlijk of je wel iets hebt om te delen. Als je vol bent van andere dingen, zullen dat de dingen zijn die je aan anderen vertelt. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over (Mt 12:34). Christenen worden in hun onderlinge omgang gekend doordat zij met elkaar de dingen van Christus delen.

In hun dagelijkse omgang en in hun onderlinge bijeenkomsten moeten ze in staat zijn “elkaar” te ‘leren’ wat de wil van God is. Waar nodig moet ‘terechtwijzing’ plaatsvinden. Het moet wel “in alle wijsheid” gebeuren en niet in een opwelling. Anders wordt er meer afgebroken dan opgebouwd.

Om te leren en terecht te wijzen wordt jou hier een opmerkelijk instrument gegeven: zingen. Ik denk dat het wijst op de lieflijke manier waarop we elkaar op Christus mogen wijzen. In het zingen van een lied zal meer de stem van Christus worden gehoord dan ontactisch of met stemverheffing de ander Gods gedachten bijbrengen en hem de les lezen. De stem van Christus zal worden gehoord als je hart vervuld is van het bewustzijn van de genade van God.

“Genade” is de ruimte, de atmosfeer, waarin dit zingen plaatsvindt. Het gevoel van genade wordt tot uitdrukking gebracht in het zingen en is het resultaat van wat de genade innerlijk heeft bewerkt. In die gezindheid kun je je bevinden in de tegenwoordigheid van de drie-enige God – Vader, Zoon en Heilige Geest. Hij is de God van alle genade.

Als het Woord van Christus in ons woont, zal er een voortdurend loflied in onze harten zijn (Hb 13:15). Dat kan in verschillende liedvormen:

1. “Psalmen” zijn liederen waarin gevoelens tot uiting komen die de psalmschrijver tijdens ervaringen had, meestal tijdens lijden.

2. “Lofzangen” zijn meer te zien als een antwoord op een Goddelijke openbaring. In lofzangen worden bewondering voor God en aanbidding van de Heer Jezus tot uiting gebracht.

3. “Geestelijke liederen” brengen meestal, zoals een gebed, een bepaald verlangen van het hart tot uiting. Het is de meest algemene uitdrukking voor de inhoud van het lied: het betreft een geestelijk onderwerp.

De overeenkomst tussen deze liedvormen is dat ze alle drie voortvloeien uit het Woord. Ze hebben daarin hun wortels. Als het goed is, zijn ze daarmee volledig in overeenstemming. Alleen als het inwonende Woord het hart met dankbare bewondering en aanbidding vult, kunnen liederen in de juiste geest worden gezongen.

Ko 3:17. Niet alleen ons zingen moet “voor God” zijn. Niets minder dan “al wat u doet”, moet tot eer van God zijn. “Al wat u doet, in woord of in werk”, sluit elk terrein van je leven in. Alles in je leven moet onder de heerschappij van de Heer Jezus staan. Het gaat er niet alleen om dat de Heer Jezus Zijn goedkeuring aan je daden kan hechten. Als je iets doet in Zijn Naam, moet je ervan overtuigd zijn dat het Zijn wil is. Je handelt dan alleen op Zijn gezag.

Je kunt best een verlangen hebben iets voor de Heer te doen, maar belangrijk is dat je alleen dat doet wat Hij van je vraagt. Je hoeft niet te denken aan een groot werk of een preek voor een menigte. Het betreft alledaagse dingen, zoals een vriendelijke handeling of een vermanend woord. Doe het alleen als je het kunt doen in de Naam van de Heer Jezus. Als het niet in Zijn Naam kan, moet je het niet doen.

Een van de aanwijzingen dat je “in woord of in werk” in de weg van de Heer bent, is dat je de Vader kunt danken. Weer komt het danken naar voren (Ko 1:3; 12; Ko 2:7; Ko 3:15; 17; Ko 4:2). Dat kun je alleen als je weet dat Hij op die weg met je mee kan gaan. Dan vraag je niet of Hij met je mee wil gaan op de weg die jij voor juist houdt. Je vraagt Hem welke weg Hij wil dat je gaat.

Het danken is hier “door Hem”. Danken van God de Vader vindt altijd zijn aanleiding in de Zoon Die Hij schonk, en in alle dingen die ons in de Zoon geschonken zijn. Je ziet hoe de hele praktijk van het leven verbonden wordt met de Vader en de Zoon. Dat tilt je dagelijks leven toch wel naar een hoog plan!

Lees nog eens Kolossenzen 3:16-17.

Verwerking: Woont het Woord van Christus rijkelijk in jou?

Vrouwen – mannen – kinderen – slaven

Ko 3:18. Paulus noemt vervolgens enkele terreinen waarop je dagelijks leven zich afspeelt en de betrekkingen waarin je bent geplaatst. Na de oproep om niet de dingen te bedenken die op de aarde zijn, zou je kunnen denken dat al het aardse er niets meer toe doet. Maar al de verheven waarheden die te maken hebben met je verbinding met Christus, doen niets af aan je aardse betrekkingen. Integendeel, die relaties zijn er juist opdat je daarin zult laten zien wat je in Christus geworden bent.

Je kunt in de wereld niet zonder omgang met je medemensen leven. In zulke sociale contacten maak je de meeste van je beproevingen en verzoekingen mee. Het is Gods wil dat je na je bekering te midden van je oude vrienden of kennissen het licht van de hemel laat schijnen. Je bekering heeft niets veranderd aan je (eventuele) huwelijk, aan je (eventuele) gezinssituatie en aan je plaats in de maatschappij. Wat wel veranderd is, dat ben jijzelf.

In elk van de genoemde betrekkingen zijn twee partijen: man en vrouw, ouders en kinderen, werkgever en werknemer. Ieder wordt aangesproken in de zwakke plek. Eerst wordt steeds het woord gericht tot de ondergeschikte partij, die ook steeds in verbinding met de Heer wordt gebracht. De verbinding met de Heer verheft de ondergeschiktheid naar een hoger plan.

De eerste relatie waarvoor beide partijen een opdracht krijgen, is die van het huwelijk. Dit bolwerk van het goede wordt overal in de wereld heftig aangevallen. Het is nodig steeds weer naar Gods oorspronkelijke plan te kijken om niet meegezogen te worden met wat de wereld met het huwelijk doet. In een huwelijk zijn duidelijk twee verschillende geslachten met elkaar verbonden. Een huwelijk tussen mensen van gelijk geslacht is een optie die in het licht van Gods Woord niet eens in overweging mag worden genomen, maar meteen moet worden verworpen.

De “vrouwen” worden erop gewezen, dat zij hun “mannen” als hun hoofd moeten erkennen aan wie zij “onderdanig” behoren te zijn. Onderdanigheid is de erkenning van de door God ingestelde orde. Die houding past bij haar, is haar eer. De kracht ervoor krijgt ze van de Heer. Als ze haar man onderdanig is, erkent ze daarmee het gezag van de Heer.

In onze tijd van emancipatie en feminisme wordt het haar niet gemakkelijk gemaakt om onderdanig te zijn. Massaal wordt dit voorschrift genegeerd, uit de tijd verklaard en met voeten getreden. Vrouwen die zich hun verbinding met Christus bewust zijn, zullen zich hieraan niet storen en tegen de stroom in kunnen gaan. Van Hem kunnen zij leren wat onderdanigheid is, omdat Hij dat voorbeeld heeft gegeven in Zijn leven op aarde ten opzichte van Zijn God.

Ko 3:19. Tegen de “mannen” wordt iets positiefs en iets negatiefs gezegd. Positief is de opdracht aan de man om zijn vrouw lief te hebben. Er staat niet, dat hij moet wachten op een bepaald gevoel of een daad van zijn vrouw die hij graag met zijn liefde beantwoordt. Er is geen enkel excuus te verzinnen om zich te onttrekken aan de opdracht zijn vrouw lief te hebben.

De man kan van Christus leren wat liefde is. Bij Hem ziet hij een zorgende liefde die offers brengt en onbaatzuchtig is. Als een man zo met zijn vrouw omgaat, bewaart dat voor veel huwelijksproblemen. Het zal de vrouw ook gemakkelijk vallen aan zo’n man onderdanig te zijn.

Negatief is de toevoeging niet bitter tegen haar te zijn. Dat moet de man ervoor bewaren om humeurig, onbarmhartig en hard tegen haar te zijn. Dit laatste is zeker een gevaar als de vrouw niet bekeerd is en voortdurend dingen doet die hem tot die reacties uitlokken. Er wordt niet gezegd dat hij zijn vrouw aan zich moet onderwerpen of ertoe moet dwingen hem te gehoorzamen.

Ko 3:20. “Kinderen” moeten hun ouders gehoorzamen, en dat niet als zij dat nuttig of wenselijk achten, maar “in alles”. Zij moeten bereid zijn om te luisteren en de aanwijzingen van de ouders op te volgen. Kinderen zijn niet de hoogste autoriteit, zij bepalen niet tot hoever zij de ouders moeten gehoorzamen. Ook voor kinderen is de Heer Jezus op aarde het voorbeeld (Lk 2:51).

Ko 3:21. Het gezin wordt in hier door twee beginselen samengehouden: gehoorzaamheid en gezag. Na gehoorzaamheid, verlangd van de kant van de kinderen, komt nu het gezag. Daarvoor wordt het woord niet gericht tot de ‘ouders’, wat verwacht mocht worden, maar tot de “vaders”. Zij zijn hoofdverantwoordelijk voor de opvoeding.

De vaders worden hier gewaarschuwd hun gezag niet onverstandig te gebruiken of te misbruiken. Dat gebeurt door een ongepaste of zelfs onrechtvaardige behandeling. De apostel lijkt te denken aan een voortdurend onrechtvaardig terechtwijzen en berispen, zodra de geringste aanleiding zich voordoet.

Vaders hebben in God de Vader het grote Voorbeeld. Van Hem kunnen ze leren dat God Zijn kinderen nooit op een manier behandelt die moedeloos maakt of waardoor ze zich afgewezen zouden voelen. Als een kind voortdurend commentaar krijgt, wordt de indruk gewekt dat het altijd alles verkeerd doet. Het zal moedeloos worden en elke motivatie verliezen. Gelovige vaders moeten dit absoluut en zorgvuldig vermijden.

Wat is het erg als een kind de waarheid van God verwerpt doordat zijn vader zich bovenmatig streng gedraagt. Als een vader zijn kind een verkeerd beeld geeft van God als Vader, hóeft het kind God niet meer. Zeker heeft een kind correctie of tucht nodig. Als zich de noodzaak tot tucht voordoet, is het belangrijk onder andere de volgende drie grondregels voor tucht in acht te nemen: straf nooit in woede, straf nooit onterecht, straf nooit zonder verklaring.

Ook op een andere manier kunnen ouders hun kinderen van God vervreemden. Veel ouders moeten met betrekking tot een afgeweken zoon of dochter met verdriet erkennen: “Het gebeurde nu, als uw dienaar her en der bezig was, dat [die man] er niet [meer] was” (1Kn 20:40). Ze hebben hun tijd aan van alles en nog wat besteed, behalve aan hun kinderen. Die werden aan hun lot overgelaten. Misschien niet zonder verzorging, maar wel zonder aandacht. Het gemis aan aandacht zal het kind moedeloos maken en het zijn eigen weg doen gaan, niet die van de Heer.

Ko 3:22. Het woord tot de “slaven” lijkt op wat tegen de kinderen gezegd wordt. Ook van hen wordt gehoorzaamheid “in alles” gevraagd. De gelovige slaaf wordt niet door het oog van zijn meester geregeerd, hij wordt geregeerd door “vrees (of: eerbied) voor de Heer”.

“Ogendienst” wil zeggen dat je hard aan het werk bent als de baas naar je kijkt, maar zodra hij is verdwenen, pauzeer je weer of doe je dingen voor jezelf. Als christenslaaf – je mag het zo toepassen: christenwerknemer – moet je echt dienen, of je aardse meester, je werkgever, nu wel of niet kijkt, omdat de Heer in de hemel altijd toekijkt. Hem ontgaat niets.

Dit besef zou je ertoe kunnen brengen om goed je best te doen om niet in ongenade bij de Heer te vallen. Dat is niet de bedoeling. Vandaar dat er ook nog wordt gewezen op de houding van het hart. “Eenvoud van hart” is de houding van een hart dat vrij is van lage motieven en waarin oprechtheid en ondubbelzinnigheid aanwezig zijn (vgl. 1Kr 29:17). Het staat tegenover huichelachtigheid. Ook voor de slaaf is de Heer Jezus op aarde het voorbeeld.

Ko 3:23. De slaaf wordt voorgehouden dat hij alle dagelijkse bezigheden met al zijn energie heeft uit te voeren. Daarbij wordt van hem verwacht dat hij “van harte” doet wat hem opgedragen wordt. Dat wil zeggen dat hij zijn hele hart in elk werk legt, of het nu aangenaam of onaangenaam is. Het geheim hiervan is dat hij zo werkt alsof de Heer de werkgever is.

Paulus richt het oog van de slaaf steeds op de Heer. Als het welgevallen van de Heer boven al je werk staat, zul jij in de kracht die Hij verleent je plicht doen. Je zult in de hemel niet worden beloond voor het aantal mensen dat van jouw dienst heeft genoten, ook niet vanwege het succes dat je hebt gehad, of vanwege het aantal talenten dat je hebt gekregen, maar voor je trouw.

Ko 3:24. En weet jíj wat die beloning is? De slaven toen wisten het wel: “de erfenis”. Door de woorden “daar u weet”, lijkt Paulus aan te sluiten bij het onderwijs dat ze eerder hebben gekregen. Hij herinnert hen eraan. Hieraan mogen ze steeds denken, terwijl ze hun werk doen. De slaaf die goed dient, zal zijn beloning krijgen op een plaats waar niets vergeten wordt wat tot eer van Christus is gedaan. Op die plaats staan slaven en heren allen voor Hem, bij Wie geen aanzien van de persoon is. Wat in de toekomst ligt, mag nu al de volle belangstelling van de slaaf hebben. Dat zal het motief zijn om al zijn werk in trouw te doen.

Hier op aarde zal een meester nooit zijn erfenis met een slaaf delen. In de toekomst zullen slaven deel hebben aan de erfenis van de Heer Die ze nu dienen. Een zo groot loon wacht hun omdat zij de Heer, Christus, dienen. Het is een erfenis die tevens als loon wordt gezien. Onze zwakke pogingen om de Heer te dienen zullen beloond worden met een beloning die elke verhouding te buiten en te boven gaat. Wat een Heer dienen we!

Ko 3:25. Na alle bemoediging die de slaaf te horen heeft gekregen, is er ook een waarschuwing. Een slaaf krijgt geen voorkeursbehandeling vanwege zijn benarde positie. Hij wordt ook niet extra beloond omdat hij onderdrukt wordt. Hij krijgt wel een extra waarschuwing omdat net als bij ieder ander ook bij hem het vlees werkzaam kan zijn. Hij kan in een situatie komen die uitnodigt om zijn meester of een van zijn medeslaven onrecht aan te doen. Hij kan gaan menen dat dit voor hem voordeel oplevert. Daarom moet hij weten dat er bij God geen sprake is van aanzien des persoons.

Als het onrecht niet op aarde al wordt ontdekt, zal het zeker voor de rechterstoel van Christus geopenbaard worden (2Ko 5:10). De slaaf zal merken dat het invloed zal hebben op zijn aandeel in de erfenis. Ontrouw zal een overeenkomstig verlies aan loon geven. Het gaat erom dat de Heer zal kunnen zeggen: “Goede en trouwe slaaf, over weinig ben je trouw geweest” (Mt 25:21; 23). Hier zie je ook dat voor ieder die als slaaf de Heer Jezus dient, al heeft hij een nog zo grote dienst, geldt dat het slechts “weinig” is wat hem is toevertrouwd.

Je hoort Paulus niets zeggen over hoe een slaaf vrij kan komen. Als je zo’n Heer mag dienen en zo’n beloning in het vooruitzicht hebt, is het de vraag of je dat wel wílt! Daarbij komt nog dat het christendom geen maatschappelijke structuren verandert, maar mensen. En die veranderde mensen kunnen in hun onveranderde omstandigheden een geweldig getuigenis geven van hun verandering (vgl. Tt 2:9-10). Ze dienen de Persoon Die hen van een veel zwaardere slavernij heeft verlost, namelijk van de slavernij van de zonde (Rm 6:17).

Lees nog eens Kolossenzen 3:18-25.

Verwerking: In welke betrekkingen voel jij je aangesproken? Wat kun je doen om in je praktijk meer te beantwoorden aan wat hier staat?

Copyright information for DutKingComments